top of page
Zoeken

vriezeman


-7°


'De vriezeman heeft op straat gezeten. Hij heeft in mijne neus gebeten. Mijn neus is helemaal rood, rood, rood. Ik wens de vriezeman dood, dood, dood!'

Het is een oud rijmpje dat mijn moeder me leerde toen ik nog achterop haar fiets zat toen ze me naar de kleuterschool bracht.


En wanneer ik wakker word, denk ik nog een paar keer aan haar. Want wat doe je aan wanneer je in deze temperatuur buiten wil dansen? Is het nog wel verantwoord dat ik ga dansen, bij deze temperaturen?

Mijn man wordt wakker en vindt dat ik maar gewoon binnen moet blijven. En zo gaat het meestal. Wanneer iemand zegt dat ik iets niet moet doen... Dan doe ik het wel. Omdat ik wil weten waarom ik het beter niet zou doen. Ik wil dan gaan ervaren wat er potentieel allemaal zou kunnen gebeuren. Of wat ik zou kunnen voelen, denken, leren, ...

Het thermisch onderhemdje wordt uit de kast getrokken. Ik stop het bij het aantrekken diep onder de elastiek van mijn onderbroek. Daarover wordt nog een panty getrokken, voor de winterlegging er over gaat. Dit zijn zaken die je leert wanneer je als kleine kleuter aangekleed wordt. Met die lastige geribbelde kousenbroek onder je fluwelen tuinbroek. Alles moet in en over elkaar. Laagjes en laagjes boven elkaar. Alles om de vriezeman je lichaam niet te laten bijten. Het neemt wat tijd in beslag.

Maar het werkt.


Wanneer ik op de plek aan de bank aankom, is het hele park wit van het rijm dat aan het gras kleeft. Het licht is ook witter dan anders. Er zijn niet veel mensen aanwezig. Een enkele honden uitlater buiten beschouwing gelaten. De duiven zitten in kleine groep achter de bank. Ik stap zo onopvallend mogelijk naar de bank, maar ze worden me toch gewaar en vliegen op. Het geluid van hun vleugels klappert. Het wordt ver gedragen. Vaag meen ik me te herinneren dat geluid verder draagt wanneer de lucht aan de grond kouder is. Of toch bepaalde frequenties hoor je op een grotere afstand. Alsof de lucht dunner is en daardoor de golven zich gemakkelijker kunnen verspreiden. Ik besluit het op te zoeken wanneer ik terug thuis zal zijn. Want ik weet het niet meer exact.


Mijn opwarming begint steeds met lifting hands. Ik probeer te voelen of mijn handen warm genoeg blijven. Mijn bloedsomloop is nooit van topkwaliteit geweest. Zeer smalle bloedvaten, zei de dokter ooit. Maar Tai-Chi helpt. Het doet mijn eigen opgewekte energie stromen en werkt het best tegen koude handen.

Eenmaal voorbij de opwarming valt het me op dat het niet het bewegen is dat me moeite kost bij deze temperaturen. Maar wel het inademen van die koude lucht. Als ik dans, dan gebruik ik een diepere en gulzigere ademhaling.

En die -7° in mijn longen, dat voel ik wel. Rustiger ademen, betekent ook langzamer ademen. En als vanzelf begin ik ook langzamer te bewegen.

De temperatuur heeft ook een invloed op de grootte van mijn bewegingen. Ik merk dat ik kleinere bewegingen maak. Vooral met mijn armen. Alsof mijn lichaam mijn energie centraal in het lichaam wil houden, in mijn ruggengraat.

Het voelt allemaal niet echt ideaal. Maar ik vind het toch belangrijk genoeg om er te zijn.

Mijn bewuste aanwezigheid, het lichaam in de ruimte, het onderzoek. En ik probeer los te laten dat mijn actie vandaag niet echt op 'dansen' lijkt.


Ik voel mijn linker grote teen steken. Twee dagen geleden heb ik na lange tijd nog eens op pointes (spitsen) gedanst. Drie jaar geleden heb ik mijn linker grote teen gebroken.

Het is de combinatie van die twee factoren die mijn grote teen doen steken.

En de koude legt het accent. Zelfs zonder pointes, maar in mijn stevige bottines, voel ik feilloos waar precies de breuk lag.

Hierdoor besluit ik ook mijn passen kleiner te maken.

Het is wel een mooie oefening. Bewuster je voeten neerzetten. Met veel aandacht je zool op de bevroren ondergrond plaatsen. Onderzoeken hoe je lichaamsgewicht en evenwicht samenwerken om je zwaartepunt boven het centrum van je voet te krijgen.

Bewust passen zetten.

Het doet me ook denken aan een digitaal gesprek dat ik afgelopen week had met een docent van de opleiding. Ze vroeg hoe het met me ging. Twee weken geleden schoot ik in de faalangst-kramp na de befaamde opmerking over het onderzoek / project. Ik vertelde haar dat ik het grotendeels wel had verwerkt. En dat ik er ook veel uit had geleerd. Er lag een grond van waarheid in de opmerking. Mijn onderwerp was beginnen schuiven en dit had ik niet bewust genoeg opgemerkt of beschreven. Nu zie ik dat wel. Mijn onderzoeksvraag schuift ook op.

Van

'Hoe kan de kunstenaar het lichaam inzetten om de sociale cohesie te bevorderen binnen de stad?',

naar

'Hoe kan de kunstenaar het lichaam inzetten om de sociale cohesie te onderzoeken in een stedelijke context?'

Want ik dien eerst te onderzoeken wat er al aanwezig is, voor er iets kan bevorderd worden.

Het onderzoek naar bevordering is een ander onderzoek en vindt pas later plaats.

Mijn passen in het onderzoeksproject dienen dus kleiner genomen te worden. En dat is helemaal niet erg. Kleiner en bewuster. En vooral dien ik die kleine bewuste passen ook weer te geven. Ik voel zelfs meer opwinding en relevantie bij de nieuwe onderzoeksvraag dan bij de oudere.

Het doet me met veel plezier ook terugdenken aan het gesprek dat ik had met Inger, archeologe en leidinggevende van het archeologisch bedrijf BAAC Vlaanderen. Een grote speler in het landschap van de Benelux. Ik vroeg haar of we mijn onderzoek eens naast een archeologisch onderzoek konden leggen. Want ik maakte enkele weken geleden wel de boude uitspraak dat mijn onderzoek lijkt op een archeologisch onderzoek.

Maar dat is een sterk statement. Is dit ook wel zo?

Oorspronkelijk ging onze ontmoeting plaatsvinden op de site in Wijnegem waar zij momenteel aan het werk is. Maar de ondergrond was zodanig bevroren dat ze de site voor enige tijd had stilgelegd. Hierdoor verhuisde ons overleg naar haar keukentafel, waaraan plaats gemaakt werd tussen de dossiers, de computer en de thee. 'Archeologie is overal.', begon Inger gelijk. Dat was al meteen een mooi uitgangspunt om mee te starten.

Ze schreef een archeologisch onderzoeksproject voor me uit in verschillende fases en acties. Het viel op dat het grootste deel eigenlijk het vooronderzoek/ desktoponderzoek was. Of toch dat de meeste onderzoeken ook een eindfase kennen na het vooronderzoek. Want enkel wanneer tijdens het vooronderzoek over een bepaalde zone er voldoende aanwijzingen zijn dat er effectief waardevol materiaal in de grond zit, wordt de zone ook echt aangeboord om onder de grond te gaan kijken.

Hieruit blijkt dat vooronderzoek ook echt onderzoek is. Je kan je dus als onderzoeker ook uitsluitend met vooronderzoek bezighouden. Gaande van theoretische voorkennis, -bronnen, tot kaarten, historische informatie enz...

Het lijkt allemaal logisch, maar voor mij heeft het erg veel betekenis. Mijn onderzoek heeft heel lang aangevoeld als een vooronderzoek. Maar pas nu heb ik het gevoel dat dat ook kan en mag. Dat het zelfs belangrijk is.

Er waren nog sterke overeenkomsten.

Zoals het verschil tussen een vondst exsitu (buiten de site) te bewaren en het materiaal insitu (binnenin zijn oorspronkelijke omgeving onder de grond) te bewaren. Inger wist me te vertellen dat het materiaal bijvoorkeur insitu bewaard blijft. Dit vond ik een heel erg mooie gedachte om mee te nemen in mijn onderzoek. Ik leg iets bloot, ik onderzoek het, maar ik laat het insitu. Ik laat het in de wijk liggen. Ik neem niets weg uit de oorspronkelijke omgeving. Ik geef louter weer wat er is en wat er mogelijks nog meer is.

Ook in het beschouwen van alle informatie die de bewoners me geven als erfgoed, zit voor mij iets fantastisch waardevol.

Want dan is hun lichaam het archief. Het levend archief van de wijk. Oh, wat een heerlijk beeld! Een heikel punt in de archeologie in Vlaanderen bleek het bewaren van onroerend erfgoed. Want alles wat wordt opgegraven is eigendom van de landheer, de eigenaar van de grond waar het materiaal in gevonden wordt. En niet, zoals ik dacht, van de gemeenschap.

Zo zijn er casussen bekend van waardevol historisch materiaal dat door landeigenaren op het containerpark terechtkomt.

En ook, het geeft weer dat een overheid zich niet verantwoordelijk voelt om onze historische context en kennis te bewaren, maar deze verantwoordelijkheid op ons legt, de burger, de eigenaar, de bewoner. Als ik een paralel trek naar mijn onderzoek, wie bewaart alle erfgoed binnen de wijk? Wie geeft om het levend archief? Dat dienen de bewoners zelf dus te doen. Dat is nogal wat. Dat is een hele grote verantwoordelijkheid, waar nu weinig energie en ook weinig kans toe is.

Want om een levend archief levend te houden, dient de informatie beleefd en verteld te worden. Zodat het kan blijven leven. En zoals er een tekort aan depots is in de wereld van de archeologie, zijn er een tekort aan ontmoetingsplekken in de wijk.

Kunst kan volgens mij ook een facilitator in zijn, om de levende archieven levend te houden. Wanneer ervaringen en kennis kan worden weergegeven in en door kunst, dan wordt het als vanzelf ook beschouwd als erfgoed, cultureel erfgoed.

Maar ligt het da nog insitu? Een denkoefening die nog niet helemaal af is...

Goed.


Inger citeerde ook een uitspraak van haar professor aan de Groningse universiteit. "Wij baseren ons op stukken van resten van overblijfselen, en daar een selectie uit."

Prof. Doctor Raemaekers, D.

Ze vertelde me hierover omdat ze voorstelde dat ik ook een wijk in kaart probeer te brengen aan de hand van enkelingen waar ik gesprekken mee heb.

En dat is ook zo.

In de archeologie is het dus niet anders. Je graaft sleuven, je legt een grid en binnen die onderverdeling kies je nog eens boorpunten. De kans dat je net op een punt graaft waar ook daadwerkelijk iets ligt, is betrekkelijk klein.

Een halve meter naar links en je zit er mogelijks naast. Een halve meter naar rechts en je had een hele boerderij kunnen weergeven.

Inger zelf is gespecialiseerd in de steentijd en steentijd-opgravingen. De kans dat zij iets opgraaft is nog eens veel kleiner.

Ik bewonder haar. Want ondanks deze zeer kleine kans, buigt zij zich ook over het enorme vooronderzoek en alle acties die daar aan gekoppeld zijn.

Het geeft me in ieder geval voldoende motivatie om mijn passen te verkleinen en goed te gaan weergeven wat ik dan wel vind.


En dat het waardevol is, wat ik zie in de wijk? De vraag stellen is ze beantwoorden. Laat ik u tot slot vertellen hoe ik deze week opgebeld werd door Meneer M.

Hij had me telefoonnummers doorgegeven van mensen in de wijk van wie hij denkt dat ze ook willen deel uitmaken van mijn onderzoek. Door de beslissing om mijn onderzoek te verkleinen en kleinere passen te nemen, heb ik me ook wat meer op mezelf en het werk voor de opleiding geplooid. Hierdoor nam ik het besluit nog geen nieuwe mensen te contacteren. Ik wilde eerst onderzoeken wat de juiste volgorde van de passen ging zijn. Omdat hij van die mensen had vernomen dat ik ze nog niet gecontacteerd had, was hij zich zorgen beginnen maken over mij. Dus nam hij de telefoon en zocht hij contact met me op. Telefoon van in de wijk naar mij. Niet van mij naar de wijk. Wat voor mij wil zeggen dat de telefoonlijn nu een tweerichtingspad is geworden. Een dialoog, hetgeen steeds heel belangrijk voor me is geweest.

Een mooier cadeau voor de feestdagen had ik me niet kunnen wensen.

Maar het is ook een goede reminder. Ik mag het werk niet laten liggen, anders sneeuwt het misschien onder. En zo besluit ik dat ik de communicatie komende week weer oppak en verder op onderzoek ga.


De temperatuur heeft nogal wat invloed, bedenk ik me. Mijn handen zijn dan toch afgekoeld. Een scherpe pijn raast door mijn vingerkootjes en mijn handbeentjes. Het is mooi geweest. Het heeft ook geen zin om verder te gaan wanneer ik me niet meer kan concentreren door bevroren handen. De zon schijnt en brengt een warm licht over de rijmvlakten. Maar echte fysieke warmte?

Die zal pas vinden wanneer ik me thuis ga opwarmen aan een verse kop thee.


PS: Geluid draagt verder bij koud weer omdat de ondergrond kouder is dan de luchtstroom op hoogte. De koudere lucht is net dichter en dus dikker dan warme lucht en niet dunner (zoals ik eerder dacht), waardoor de geluidsgolven zich gemakkelijker kunnen verplaatsen. Want zij verplaatsen zich graag door de massa van de lucht. Bij een koudere ondergrond, zoals vandaag, botsen geprojecteerde geluidsgolven opwaarts op warmere lucht. Hierdoor worden ze naar beneden gebogen en horen we geluiden die anders (schuin) omhoog worden geprojecteerd. Hierdoor horen we deze geluiden dus beter wanneer het aan het grondoppervlak kouder is.


Bron:


30 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

留言


Post: Blog2_Post
bottom of page