top of page
Zoeken

Tegenwind


Het is niet de regenjas die me frustreert vandaag. Het soort schoeisel dat ik aantrek stoort me niet. Het kan me niet schelen dat het regent. Er is iets anders dat me dwars zit. Aan de ontbijttafel hoor ik mezelf reflecteren op de maatregelen die ze willen opleggen aan de cultuursector. Het zijn eigenlijk geen maatregelen meer. Het is een (uit)sluiting. Van afgewogen begrip schakel ik moeiteloos naar teleurstelling en terug. Ik denk na over de plaats van de kunstenaar in de samenleving op de dag van vandaag. Over de cirkelbeweging die kunst doorheen de geschiedenis al een aantal keren heeft gemaakt. Van het summum van de maatschappij en ontwikkeling naar de onderste trede van de ladder en weer terug. Helaas besta ik vandaag samen met mijn collega kunstenaars in de minst gunstige positie, onder aan de ladder. Om dit te bekomen, gebruiken machtige leiders een mechanisme dat niet aan haar proefstuk toe is. Ze zetten de samenleving in om ons irrelevant te maken. “Send in the Clowns!” En het lukt hen, we maken ons belachelijk. Hoe harder we roepen, hoe meer we volgens het gros van de samenleving in het hokje passen van de luie subsidie-slurpers. We zouden volgens de beleids-bestuurde instanties beter een ‘gewone job’ zoeken. Maar dat driekwart lesgeeft wordt dan weggevaagd. Want leerkrachten zijn ook gevaarlijk tegenwoordig. Ook profiteurs met vooral veel vakantie. De gelijkenis tussen onderwijzers en kunstenaars was nog nooit zo duidelijk. Ik besluit er op mijn plekje op de kaaien over te gaan mediteren terwijl ik mijn eigen kleine wekelijkse verzet zal plegen. Kunst in de openbare ruimte. Want mijn kunst mag ook daar plaatsvinden, gezien worden, bevraagd worden. Het heeft bestaansrecht! Ik sta in open lucht, hier kunnen ze me niet tegenhouden, hier heb ik een stem. Die stem is mijn kunst, uitgevoerd met mijn lichaam, in mijn taal. Manifest stap ik over plassen en draai ik met gebalde energie de Scheldekaaien op. De regen valt met dikke druppels uit de hemel. Maar het kan me niet schelen. Mij krijgen ze niet klein. Mij krijgen ze niet monddood. Ik roep niet, ik dans. Een ivoren toren heb ik niet, ik heb de kasseien en de balustrade. Ik heb de Schelde en de waterbus. Ik ben samen met de jogger, de wandelaar met de hond en de eenzame kletsnatte fietser. Wij zijn een gemeenschap van weerlozen in dit strontweer! Mijn voeten worden als eerste kletsnat. Wollen sokken waren misschien niet meteen het beste idee. Maar nat is niet erg. Ik heb het nog warm. Het hagelt ondertussen en ik sluit mijn ogen. Ik hoor mijn omgeving en de wind. Ik ga in verzet tegen het deuken van de wind en strek nog harder mijn voeten. Niet met mij, ik laat me niet kisten! Tegenwind jent me al heel mijn leven. Het vechten in de tegenwind ben ik gewoon, zijn wij kunstenaars allemaal gewoon. Je hoeft het niet eens te zijn met ons. Je hoeft zelfs ons werk niet ‘mooi’ te vinden. Laat ons gewoon vertellen. Laat ons gewoon tonen wat we zien. Dat we ondertussen ook een ‘gewone job’ nodig hebben om onze rekeningen te betalen is niet mijn grootste frustratie, het is alleszins niet waar ik van wakker lig. Het sneeuwt en mijn broek is doordrongen door de smeltende hagel en sneeuw. Het waait zo hard en de Schelde maakt zo veel lawaai dat ik de stad niet meer hoor. Ik begin denkbeeldige pianomuziek te zingen om te kunnen blijven dansen. Het zingen wordt roepen en ik word nog strenger voor mezelf. Doorgaan, blijven doorgaan, strek die knieën! Ik geef niet op, ik zie de waterbus en dans voor iedereen die in regenpak, of zonder, de oversteek van de Schelde maakt. Om wat voor reden dan ook. Ik draai me om, en ik dans voor de mensen in de rechtbank, de werknemers in het MHKA, de zwerfstruik op de kaaien die zich gesteund voelt door de betonnen bank. Het regent terug, mijn broek is zo nat dat het water tot aan mijn liezen sijpelt. Dit is niet nat, dit is pijn. De koude snijdt mijn onderbuik, mijn bovenbenen en mijn scheenbenen. De vingers van mijn handschoenen hangen naar beneden, mijn pink heeft moeite omhoog te blijven door het gewicht van het regenwater. Ik roep nog harder, ik ben boos op mijn pink. Komaan, een beetje weerstand! De wind beukt de golven tegen de kaaimuur, mijn geroepen pianobegeleiding beukt tegen de binnenkant van mijn doorweekte kap. En dan gebeurt het. Ik breek. Zoals de golven beuken tegen de kaaimuur, komen de tranen, het verdriet, de frustratie, de onmacht in gulpen uit mijn lijf. Daar hang ik dan over de balustrade, nat, koud, gebroken artiestje. Waar blijf je nu met al je mooie idealen? Mijn gedachten herleiden zichzelf naar mijn allereerste balletmeester, Jaak Van Luyth.

En ik voel een groot verdriet. De taal die hij me aanreikte en me deed worden wie ik ben, de ruimte en de tijd waarin ik mag bestaan worden gesmoord. En hij heeft me er toen, 33 jaar geleden voor gewaarschuwd.

Monddood en uitgelachen, dat is wat ik voel.

Niet hier op mijn plekje, maar het leven bestaat uit meer dan wat kasseien op een kaaimuur. Het leven bestaat uit een gemeenschap en die gemeenschap moet ons kunstenaars niet. En het doet pijn.

Mijn lijf doet pijn, de koude doet pijn, het besef doet pijn.

Ik aanvaard mijn nederlaag, mijn nederige positie en de nood aan voorzichtige dialoog.

Het is goed, ik zal dansen op die onderste trede.

Volgende week sta ik hier met een regenbroek en waterdichte schoenen.

75 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comentários


Post: Blog2_Post
bottom of page