top of page
Zoeken

paniekerig


Het is 1°.

Dat is koud.

En al zeker om te dansen.

De duizend laagjes die ik heb aangetrokken houden het gevoel van de koude niet tegen. Ik voel het door mijn muts heen wanneer ik naar het Nieuw Zuid fiets. Mijn handschoenen zijn niet winddicht, dus ook aan mijn handen voel ik het.

En het is ook wat glad. De jaren bouwwerf spelen in de buurt hebben een laagje verbouw-stof en graafzand achtergelaten op het wegoppervlak. Dat lijkt vanochtend een beetje aangevroren. Al ben ik niet zeker dat of het echt vroos afgelopen nacht. In ieder geval dien ik maar voorzichtig te fietsen over de kasseien en het asfalt.


Wanneer ik op het plekje bij de bank aangekomen ben, is het er betrekkelijk leeg. Ik zie een wandelaar met een grote hond in de verte. Maar voor de rest is het hier heel stil.

Er klinkt geen boomapplaus. Dat kan kan ook niet meer, want alle bladeren zijn van de bomen gevallen.

Zo koud is het de afgelopen week geweest.


Deze leegte voelt akelig.

Ik probeer me te concentreren en begin met mijn opwarming.

Drie keer lifting hands... Maar bij elke ademhaling begint mijn hoofd te malen.

Ik rol langs mijn rug naar beneden. Adem in, adem uit...

Heeft Mevrouw W. nu net haar licht uitgedaan? Is dit een signaal?

Ik kom terug recht...

Wil ze niet dat ik weet dat ze thuis is?

Misschien gaat ze gewoon boodschappen doen?

Knieën bij elkaar...

Heeft ze deze blog gelezen en is ze het niet eens met wat ik schrijf?

Ik begin aan de vorm...

Waar is de man met de hond?

Mijn hoofd stopt nog steeds niet met malen... Ik heb hem vorige week een kaartje met mijn contactgegevens gegeven. Heeft hij mijn blog gelezen en vindt hij het ook maar niets?

Ik neem hun afwezigheid meteen persoonlijk.

En ik merk dat ik een beetje paniekerig word.

Wanneer dat gebeurt, weet ik dat ik verstijf, verstil. Dat er een oorverdovende stilte in mijn hoofd klinkt. Het soort stilte die je fysiek voelt. Het grijpt je, immobiliseert je. En zo sta ik ook op de plek in de wijk. Ik voer bewegingen uit, maar ik beweeg niet. Ik ga van positie naar positie, maar er is geen dynamiek, geen stroming, geen transpositie.

En dit herken ik.

Het is niet de eerste keer dat dit me overkomt.

Wanneer ik denk iets verkeerd te doen, of een fout maak die iets teweegbrengt bij een ander, dan gebeurt dit.

Ik treed uit mijn lichaam en ga in mijn hoofd zitten. Naast die grote, dichte lawaaierige stille wolk. De wolk schreeuwt stilte.

Het gevoel en volume van heel hard roepen zonder geluid. Je spert je mond open en duwt je gehemelte omlaag. Dit snoert je keel. Vanuit je buik duw je toch een schreeuw naar boven, maar je laat hem niet ontsnappen langs je stembanden. Er komt druk op je oren en je trommelvliezen. En je oren slaan dicht. Je hoort niets, maar toch is er een luide ruis. Oorverdovend hoor je je eigen hartslag als een machinekamer van een groot vrachtschip. Zoiets.

Het is een te grote ervaring voor je hoofd, dus de wolk wordt bijeen geperst. En jij zit in datzelfde hoofd. Jij wordt dus ook bijeen geperst. Dat gevoel.


De vloerbekleding van mijn hoofd is op zo'n moment altijd een houten parketvloer.

En ik weet waar ik die vloer voor het eerst gezien heb.

In de balletstudio, toen ik 8 jaar was en helemaal alleen moest binnenkomen terwijl al mijn klasgenoten gevraagd werden om te kijken naar wat ik mis deed tijdens het wandelen.

Het was een van de eerst weken op de balletschool. En ik kreeg bijna onmiddellijk te horen dat het niets zou worden, want ik wandelde als een eend. 'Kwak, kwak' riep de lerares.

Dat dit overweldigende gevoel faalangst heet, wist ik toen nog niet. Dat faalangst een zorgvuldig gecultiveerde belasting is, ook nog niet. Wat ik wel wist was dat het mijn beweging en mijn ontwikkeling stokte.

Nu sta ik hier in het park. 'Kwak kwak' zeg ik tegen mezelf.

En ik voel de nattigheid* die zich bij me opdringt. Figuurlijk voel ik al met mijn grote teen in de plas.

In mijn luide hoofd zoek ik naar een verklaring voor dit gevoel.

Want meestal ligt er ook een grond van waarheid en tastbaar bewijs in de opmerking die er voor zorgt dat ik het moet afleggen tegen de luide wolk.

De docenten op de opleiding hebben vast gelijk wanneer ze zeggen dat dit onderzoek geen onderzoek is. Deze gedachte sluimert al een week door mijn lijf en heeft nu de weg naar mijn hoofd gevonden.

Wanneer ik afhankelijk ga worden van de bewoners hier, dan ben ik niet professioneel als onderzoeker. Dan heb ik een foute relatie ontwikkeld met mijn onderwerp. Het verlamt me. Ik stop met mijn Tai-Chi beweging. 'Shit!'


Het is koud, echt koud. Mijn neus loopt.


Een stoet aan gezichten trekt voorbij in mijn gedachten. Wie heeft ooit wat tegen me gezegd dat nu bruikbaar is voor me?

Welk gesprek herinner ik me dat hier bij aanleunt?

Wat heb ik gelezen dat me behoedt om in de plas te vallen?

Wie ooit te maken kreeg met faalangst, herkent de stoet aan gezichten waarschijnlijk.

Het is een zoeken naar houvast.

Terwijl ik tegelijk mijn stem inwendig hoor hakkelen. 'Kijk naar je kern. Waarom doe je dit onderzoek? Waarom jij?'

En ik weet dat ik daar wel juist zit. Ik weet waarom.

Het is een fascinatie, een willen weten, een willen toetsen, een willen ervaren, een willen ontdekken, blootleggen, weergeven...

En wat ik nu ervaar, hoort daar ook bij. Je kan niet terug rechtstaan zonder eerst te vallen. (Marc) Je kan niet door een heuvellandschap lopen zonder een afdaling. (Luc)

Je wond kan niet helen zonder een vervelend korst. (Mama)

Het brood kan niet rijzen zonder veel geduld. (Zuster Clementine)

Voor een kleine bijl, schep je soms een maand. En soms schep je voor niets. (Inger)

Wie niets doet, kan niets mis doen. (Algemeen gezegde)


En dan zie ik hem links van me. In de verte wandelt hij met de hond mijn richting uit. De wolk in mijn hoofd wordt kleiner. Ik omvat ze met mijn armen en pers het lawaai er uit. Nog een beetje zenuwachtig voor wat hij me zal komen vertellen, voel ik mijn bewegingen ontdooien.

Ik sta hier dus toch niet enkel voor mezelf, bedenk ik me. Ik ben dan toch echt een performer. Er is dus wel een necessiteit aan een toeschouwer.

En eigenlijk kan ik daar best om lachen.

Het is een angeltje, die toeschouwer. Want wat wil ik van die toeschouwer?

Wil ik me bekeken voelen?

Nee, daar heb ik niet noodzakelijk een behoefte aan. Wil ik me gehoord voelen?

Nee, want dan had ik beter zanger, acteur of schrijver geworden. Naar dansers wordt in de eerste plaats toch gekeken.

Ben ik dan wel een danser?

...

Ik ontwaar een denkspoor dat al meermaals de revue is gepasseerd.

En ik weet dat ik dit bobijntje niet weer helemaal dien af te wikkelen.

Ik ben een performer en ik ervaar een urgentie aan dialoog.

Een tweerichtingsverkeer. Een klankbord zijn voor elkaar. Een gesprek, heerlijk!


'Goeiemorgen, gaat alles goed met u vandaag?'

Wat klinkt dat prachtig in mijn oren. Het wordt aan mij gevraagd door de man met de hond.

Ik smelt.

Een kort gesprekje over de temperatuur en de voorbije week. Meer heb ik niet nodig om de wolk terug onder de losse plank in het parket te krijgen.

Hij vraagt me of ik telefoon heb gehad van mijn oude lerares Jazz dans. Hij heeft haar mijn nummer gegeven. Ze zou bellen. Ik vertel hem dat ik nog geen telefoon heb gehad.

'Ze zei me dat ge een goede leerling waart. Maar wel eigenwijs en een buitenbeentje.'

Op deze wachtte ik, deze zat er aan te komen. Had ik die vorige week niet voorspeld?

'Ha, dat zou kunnen kloppen.' antwoordde ik

'Ja, ge ziet he...'

Hij vertelt over hoe mijn lerares gaat verhuizen. Dat ze kranig is voor een vrouw van 76. En dat ze zich nog regelmatig inzet voor 'het ballet' in een dansschool in Deurne. Dat ze haar rijbewijs haalde op haar 65. Nog maar net een nieuwe auto had gekocht.

Dat ze verhuist naar Engeland. 'Ge moet het maar doen.'

We besluiten het gesprek met de vaststelling dat dansers een 'speciaal soort mens' zijn.

Hij lacht. 'Dat kunde wel zeggen! Dat heb ik gezien.'

Hij wenst me nog een prettige zondag en wuift met heel zijn lichaam voor hij zijn wandeling verderzet.

En plots heb ik het minder koud. Ik trek mijn handschoenen uit en gooi ze op de bank.

Achter de bank, op het gelijkvloers zie ik Mevrouw W. Ze zwaait en ik zwaai heel enthousiast terug. Misschien zelfs iets te overdreven. Maar dat is niet erg. Ik wil dat ze weet dat ik haar niet enkel zie, maar dat ik haar aanwezigheid op prijs stel. Dat ik blij ben dat we elkaar kunnen ervaren.

Want dat is wat ik hier probeer te doen. Ik probeer de wijk en haar bewoners te ervaren, zodat ik me er toe kan verhouden.

Het is geen afhankelijkheid naar de bewoners toe. Maar wel naar hun aanwezigheid. Daar zit volgens mij enorm veel schoonheid in verscholen.

Tegelijk is dat wat er vaak naar voren komt tijdens de gesprekken.

De bewoners missen elkaars aanwezigheid. Terwijl ze hier wel allemaal wonen. Een geweldige paradox...

'Yes!'



* Wist je trouwens dat mensen niet in staat zijn om nattigheid te voelen?

We voelen een verschil in temperatuur en gladheid. Maar water, vocht kan je niet voelen. Raar he?

Het is zoals je een jeansbroek van de waslijn haalt en niet goed weet of die koud aanvoelt of nog nat is. Mijn moeder leerde me om dan te voelen met je lippen. Die kunnen al iets beter vocht onderscheiden van koude, omdat je dat zo vaak doet wanneer je eet en drinkt.

Maar het echte onderscheid, kunnen we dus nooit maken vanuit ons eigen sensorisch vermogen.


Het kwam eerder deze week voorbij in een filmpje dat ik al scrollend tegenkwam. Ik voelde toen al dat het iets met mijn onderzoek te maken had. Ik had toen enkel nog geen idee wat.

Nu wel.








29 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Σχόλια


Post: Blog2_Post
bottom of page